- aufziehen
- aufziehenI 〈onovergankelijk werkwoord〉1 optrekken ⇒ aanrukken2 opkomen ⇒ komen opzetten♦voorbeelden:1 die Wache ist aufgezogen • de wacht is opgetrokken2 Gewitter, Nebel zieht auf • onweer, mist komt op(zetten)II 〈overgankelijk werkwoord〉1 op-, omhoogtrekken ⇒ overeind trekken2 opentrekken ⇒ uit-, loshalen3 kweken ⇒ opvoeden4 spannen ⇒ opwinden5 spannen ⇒ opzetten6 op-, vastplakken ⇒ bevestigen7 aankleden8 〈informeel〉opzetten ⇒ op touw zetten, organiseren9 〈informeel〉plagen♦voorbeelden:1 den Anker aufziehen • het anker lichteneine Fahne aufziehen • een vlag hijseneine Spritze aufziehen • een injectiespuit vullen2 die Strickarbeit aufziehen • het breiwerk uithalen4 eine Uhr aufziehen • een uurwerk opwinden〈figuurlijk〉 wie aufgezogen reden • aan één stuk door ratelen5 einen Reifen aufziehen • een band monteren6 Bilder auf ein Blatt Papier aufziehen • foto's op een blad papier plakken8 ein Unternehmen groß aufziehen • een onderneming groot(scheeps) opzetten
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.